Vormverzuimen; wat zijn dat nu en wat gebeurt ermee in de praktijk?

Vormverzuimen zijn onrechtmatigheden in het strafrechtelijk vooronderzoek. Wanneer de politie fouten maakt of rechten schendt van een verdachte, kunnen op grond van artikel 359a Sv gevolgen worden verbonden. De memorie van toelichting definieert vormverzuimen als  “het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften” (Kamerstukken II 1993/94, 23705, nr. 3, p. 25).

Onrechtmatigheden

Bij onrechtmatigheden kan onderscheid gemaakt worden tussen drie categorieën:

  • schending van wettelijke voorschriften betreffende de inrichting van het onderzoek;
  • het verrichten van onderzoek waarbij inbreuk gemaakt wordt op de rechten en vrijheden van de (verdachte) burger zonder dat de gekozen vorm van onderzoek wettelijk is geregeld; Dit is de categorie, waar het vaak om gaat in de praktijk. Denk hierbij aan een woningdoorzoeking zonder een rechtmatig afgegeven bevel tot binnentreden.
  • schending van buitenwettelijke normen die aan behoorlijk overheidsoptreden zijn te stellen, in een geval waarin de desbetreffende norm van justitieel optreden dan wel wettelijk is voorzien en geregeld.

Regels bij vormverzuimen

In het strafrecht kennen we het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dit houdt in dat het bij vormverzuimen ex artikel 359a Sv enkel kan gaan om onrechtmatigheden die zijn begaan tijdens het voorbereidend onderzoek, ten aanzien van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De belangrijkste regels voor de toepassing van artikel 359a Sv zijn:

  • Alleen bij vormverzuimen in het vooronderzoek tegen de verdachte, ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit.
  • Geldt niet voor vormverzuimen met betrekking tot vrijheidsbenemende dwangmiddelen in het vooronderzoek (voorarrest) die aan het toezicht van de R-C kunnen worden onderworpen (vgl. art. 59a Sv), m.u.v. ernstige ongeregeldheden die ertoe hebben geleid dat de R-C (op grond van art. 59a Sv) de inverzekeringstelling als onrechtmatig heeft beoordeeld en de verdachte in vrijheid heeft gesteld, zoals bij  buitensporig geweld bij de aanhouding van de verdachte.
  • Alleen bij vormverzuimen die niet kunnen worden hersteld, dan wel waaraan de wet geen ander rechtsgevolg verbindt.
  • In beginsel hoeft er alleen een sanctie te worden verbonden aan een vormverzuim indien de verdachte zelf wordt getroffen in een (verdedigings)belang dat door het geschonden vormvoorschrift wordt beschermd. Indien een ander wordt getroffen door het vormverzuim, dan zal er in de regel geen rechtsgevolg idzv artikel 359a Sv behoeven te worden verbonden aan het verzuim (Schutznorm-beginsel). Uitzondering hierop is de schending van het beroepsmatig verschoningsrecht, de schending van de soevereiniteit van het land en de schending van het pressieverbod.
  • Er moet dus causaal verband bestaan tussen het vormverzuim en het daardoor geleden nadeel. Evt. later verkregen toestemming kan dit causaal verband doorbreken.
  • Een vormverzuim in het vooronderzoek hoeft niet steeds te leiden tot een sanctie ex art. 359a Sv. De rechter kan volstaan met de vaststelling dat er een onherstelbaar vormverzuim is begaan, zonder hieraan een rechtsgevolg te verbinden.

Consequentie vormverzuim

Of de rechter een sanctie moet verbinden aan een onherstelbaar vormverzuim, en zo ja, welke sanctie, is hangt af van:

  1. het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend;
  2. de ernst van het verzuim;
  3. de aard van het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt (onder nadeel moet worden verstaan: schending van het recht op een eerlijk proces, schending van de privacy, schending van de lichamelijke integriteit, etc.).

De rechter kan de volgende consequenties verbinden aan een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv:

  • enkele constatering vormverzuim
  • strafvermindering
  • bewijsuitsluiting
  • niet-ontvankelijkheid OM

N.B. voor elk van deze sancties geldt het Schutznorm-beginsel; alleen voor zover de verdachte door de geschonden norm rechtstreeks wordt getroffen, kan de rechter hier een rechtsgevolg aan verbinden.

Motiveringsplicht bij vormverzuimen

De rechter dient zijn beslissing ex art. 359a Sv alleen te motiveren wanneer er door de verdediging uitdrukkelijk verweer is gevoerd aan de hand van de in de jurisprudentie van de Hoge Raad genoemde criteria. Een beroep van de verdediging op een vormverzuim in de zin van art. 359a dient dus ‘uitdrukkelijk’ te worden onderbouwd aan de hand van de hiervoor uiteengezette criteria.
Als de rechter van oordeel is dat een beroep op een vormverzuim, ook al zou dat gegrond zijn, niet tot een sanctie ex art. 359a kán leiden, dan wel: hooguit zou kunnen leiden tot de enkele vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan (en de rechter dat oordeel ook in zijn beslissing tot uitdrukking brengt), dan hoeft hij geen onderzoek te verrichten naar de juistheid van de feiten waarop het verweer is gebaseerd.

Auteur: mw. mr. M.A. Berkvens-van Wijk

Geboren op 11 juli 1987 in St. Thomas (Canada). Doorliep het Linge College te Tiel met profiel economie en maatschappij. Studeerde van 2006 tot 2014 aan de Radboud Universiteit en behaalde haar master civiel recht en master strafrecht cum laude. Was onder andere actief in commissies bij de JFV en AEGEE en werd eerste bij een pleitwedstrijd. Werkte sinds september 2014 bij Moszkowicz Advocaten Utrecht. Heeft in februari 2016 haar eigen kantoor, Berkvens-van Wijk Advocatuur te 's-Hertogenbosch geopend.